maandag 26 september 2011

Onafhankelijkheid


Bij het begin van de jaren 1950 was van een politieke ontvoogdingsstrijd - laat staan van een onafhankelijkheidsstreven - onder de Congolese elites nog geen sprake. Toch was het duidelijk dat Belgisch-Kongo niet immuun kon blijven voor de ontwikkelingen die sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog de koloniale zekerheden aan het wankelen brachten. De onafhankelijkheid van de Britse, Franse en Nederlandse kolonies in Azië, onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, maar meer nog de onafhankelijkheid van Ghana in 1957 en de opflakkerende onafhankelijkheidsoorlog in Algerije, oefenden zeker een invloed uit. In 1955, na het bezoek van koning Boudewijn aan de kolonie, bond Jef Van Bilsen de kat de bel aan door de publicatie van een opgemerkt "Dertigjaren plan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika" in de Gids op Maatschappelijk Gebied. Toen de Franse president De Gaulle in augustus 1958 in Brazzaville de Franse kolonies in Afrika de vrije keuze bood tussen een blijvende associatie met Frankrijk of de volledige onafhankelijkheid, ging dit niet onopgemerkt voorbij in Leopoldstad, aan de overkant van de Congo-stroom.


Joseph Kasavubu

De politieke organisatie in Belgisch-Kongo stond in het midden van de jaren 1950 nog in de kinderschoenen. De eerste semi-politieke organisaties waren meestal op etnische leest geschoeid, zoals de ABAKO van Joseph Kasavubu (Association culturelle des Bakongo, gesticht in 1950). In juli 1956 publiceerde de christendemocratisch geïnspireerde groep 'Conscience africaine' een manifest dat in gematigde termen opriep tot de emancipatie van Congo. Tegenover deze snel groeiende aspiraties verliepen de hervormingen op het terrein erg moeizaam. Vanaf de late jaren 1940 had de koloniale overheid geëxperimenteerd met een beperkte uitbreiding van de burgerrechten voor een kleine elite van zogenaamde "évolués". Congolezen die voldoende geassimileerd werden geacht met de Europese beschaving, konden, onder strenge voorwaarden, een bewijs van burgerlijke verdienste ("mérite civique") of, nog een stap hoger, hun "immatriculatie" verwerven, wat tot juridische gelijkheid met de blanke bevolking leidde. Deze politiek was een mislukking. In het midden van de jaren 1950 voldeden slechts enkele duizenden Congolezen aan de strenge voorwaarden. Bovendien bleken de voordelen - juridische gelijkstelling, gelijke behandeling en het uitzicht op beperkte politieke inspraak - meer theoretisch dan reëel, wat de frustratie onder de évolués voedde.
Justitiepaleis van Elisabethstad-Lubumbashi, opgetrokken in art déco-stijl in de jaren 1920-30 (foto 2010).


In december 1957 werden dan toch de eerste gemeentelijke verkiezingen in Belgisch-Congo georganiseerd waaraan de Congolezen mochten deelnemen, weliswaar enkel in Leopoldstad, Elisabethstad en Jadotstad. Deze leidden tot een duidelijke politisering, bijzonder in Leopoldstad. Een echt keerpunt was de wereldtentoonstelling expo 58 in Brussel, waar de aanwezige leiders van Belgisch-Kongo het leven in België zagen en op de onafhankelijkheidsstrijd in andere kolonies. Het Congolese streven naar onafhankelijkheid kwam in een stroomversnelling. Minister Petillon richtte in juli de "werkgroep voor de studie van de politieke problemen in Belgisch-Kongo" op. In oktober 1958 werd het Mouvement National Congolais (MNC) opgericht, dat zich als nationale beweging boven de stammen stelde, en waarin Patrice Lumumba al gauw een leidende rol speelde.
Op 4 januari 1959, nadat een verboden manifestatie van de ABAKO uit de hand liep, braken in Leopoldstad onverwacht zware rellen uit. De ordediensten hadden enkele dagen nodig om de situatie opnieuw onder controle te krijgen en er vielen talrijke doden. De uitbarsting van geweld bracht een schokgolf teweeg. Op 13 januari 1959 kondigde koning Boudewijn in een radiotoespraak aan dat België aanstuurde op de volledige onafhankelijkheid van Congo "zonder dralen, maar ook zonder lichtzinnige overhaasting". Zonder zich vast te pinnen op een onafhankelijkheidsdatum, stond de regering Eyskens een meer-jarige overgangsfase voor ogen, waarbij, eerst via vrije provinciale verkiezingen gepland voor december 1959 en vervolgens via nationale verkiezingen, een Congolese democratie zou gevestigd worden, waarna de bestuurlijke bevoegdheden geleidelijk aan een Congolees bestuur zouden worden overgedragen. Op het terrein zag de koloniale administratie zich echter geconfronteerd met een toenemende non-coöperatie (bijvoorbeeld het niet betalen van belastingen) en een dreigend afglijden naar een anarchie. Tegelijk werd ook duidelijk dat een belangrijk deel van de Belgen in Congo zich maar moeilijk konden verzoenen met de idee van een nakende Congolese onafhankelijkheid, en zich, verbitterd, in de steek gelaten voelden door Brussel. In die omstandigheden, en tegen de achtergrond van een versnelde radicalisering van de Congolese politieke eisen, slonken de kansen op slagen van een geleidelijke, zorgvuldig geplande onafhankelijkheid zienderogen. De Belgische regering wilde voor alles voorkomen dat zij in een uitzichtloze en bloedige koloniale oorlog verzeild zou raken, zoals Frankrijk was overkomen in Vietnam en Algerije of Nederland in Indonesië, en was daarom steeds meer geneigd de voor onmiddellijke onafhankelijkheid pleitende inheemse leiders hun zin te geven ("le pari congolais").


Patrice Emery Lumumba (1925-1961), eerste-minister van de Republiek Congo, 1960.

In januari 1960 werd in Brussel een ronde-tafel conferentie georganiseerd, waarop de voornaamste Congolese politieke leiders werden uitgenodigd. Patrice Lumumba, die enige tijd voordien voor opruiende taal was veroordeeld, werd voor de gelegenheid uit de gevangenis ontslagen. De ronde-tafel conferentie werd het verrassend snel eens op de voornaamste punten, vooral dankzij het eensgezinde optreden van de Congolese delegatie: algemene verkiezingen in mei 1960 en de totale onafhankelijkheid op 30 juni, de zogenaamde Dipenda. Na de parlementsverkiezingen van 1960, waardoor Patrice Lumumba eerste minister werd en Joseph Kasavubu president, kreeg Belgisch-Kongo de officiële naam Republiek Congo. De macht werd, zoals voorzien, officieel overgedragen op 30 juni 1960. De ceremonie in het paleis van de gouverneur-generaal in Leopoldstad (nadien het Congolese presidentieel paleis), ging gepaard met een veelzeggend incident. Nadat koning Boudewijn in zijn toespraak op ongelukkige wijze het 'genie' van Leopold II en de vruchten van het koloniaal bestuur had geprezen, sprak de kersverse eerste-minister Patrice Lumumba een vlammende repliek uit tegen het Belgische koloniale beleid.
Nauwelijks een week na de overdracht van de soevereiniteit brak een muiterij uit binnen de Openbare Weermacht tegen het nog overwegend Belgische officierenkorps. Het was het signaal voor verspreide onlusten in heel Congo, voornamelijk uitgaande van ontevreden militairen en jongeren, die in vele gebieden de blanke en specifiek de Belgische aanwezigheid viseerden. Een groot deel van de ruim 80.000 Belgen die toen nog in Congo leefden, werd in allerijl, en in vaak traumatische omstandigheden, geëvacueerd door het Belgisch leger.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten