maandag 26 september 2011

Terug in de tijd

De koloniale periode stelt slechts een ogenblik voor in de lange geschiedenis van Midden-Afrika.
Zo is er bijvoorbeeld vanaf de 7de eeuw onafgebroken bewoning geweest in de depressie van de Upemba. Er werden meer dan 40 necropolen aangetroffen.
De keramische en metalen grafvoorwerpen waarmee de afgestorvenen werden begraven, leren ons veel over hun leefwijze.
Op basis van het onderzoek van al deze necropolen kunnen we meer dan 10 eeuwen geschiedenis reconstrueren.
Elke periode, verbonden met een afzonderlijke 
materiële cultuur, kreeg een eigen naam: het Kamilambiaan (omstreeks de 7de eeuw), het Kisaliaan (8ste-13de eeuw), het Kabambiaan (13de-17de eeuw…)



Graf 25 van Sanga

Reconstructie van de manier waarop met nagels de steel van een bijl uit het Oud-Kisaliaan was versierd.
Tekening KMMA Prehistorie


De 16de en 17de eeuw is een tijd van wederzijdse ontdekkingen. Uit deze periode zijn er geschreven bronnen van Europese oorsprong, maar met een groot aantal gegevens uit Afrika. Een voorbeeld hiervan zijn de Naukeurige Beschrijvinge (Amsterdam,1668) van de humanist Olfert Dapper. 


Olfert Dapper


Iacob van Meurs

De koning van LoangoKopergravureO. Dapper Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche gewesten, van Egypten, Barbaryen, Libyen, Biledulgerid, Negroslant, Guinea, Ethiopiën, Abyssinie Amsterdam1668KMMA Geschiedenis


In de 16e en 17e eeuw speelde, in bepaalde delen van West-Centraal-Afrika, de evangelisatie een hoofdrol in de zoektocht om Europeanen en Afrikanen te verenigen in eenzelfde leefwereld.

De kapucijn-missionaris Giovanni Antonio Cavazzi de Montecuccolo (1621-1678) reisde meerdere malen naar Angola en bepaalde streken in Congo. Zijn kroniek van de geschiedenis van de koninkrijken van Kongo, Matamba en Angola is een essentiële bron van kennis over deze streken.



Giovanni Antonio Cavazzi de Montecuccolo
Begrafenis van koningin Njinga
Aquareltekeningen
Araldi-manuscript
Matamba
1665
Familieverzameling Araldi, Modena

Van de 15de tot de 19de eeuw steunden de koloniale economieën van de Nieuwe Wereld bijna allemaal de slavenhandel. Het totaal aantal slaven dat vanuit Afrika werd geïmporteerd, wordt op meer dan 10 miljoen geschat. Het geweld dat met de slaventrafiek gepaard ging, is wel bekend. Eind 18de eeuw kwam in Europa het abolitionisme tot ontwikkeling. 





'Handel in negers. Wat een schandelijke overeenkomst. De ene verhandelt wat aan niemand toebehoort. De andere verkoopt het eigendom van de natuur.' 
KopergravureZonder plaatsbepaling Ongedateerd KMMA Geschiedenis



Trivia

De onafhankelijkheidsverklaring door koning Boudewijn 

muitende soldaten: het begin van 5 jaar burgeroorlog

Patrice Lumumba bij zijn arrestatie

paniek bij de blanken sie massaal zullen uitwijken



Congo-België: wisselwerking


Heel wat tradities uit de koloniale periode zijn blijven doorwerken in de post-koloniale Congolese staat en samenleving. Daaronder: een sterke tendens tot centralisatie en bureaucratisering, of de organisatie-structuur van onderwijs en rechtspraak.
De invloed van Congo op België heeft zich voornamelijk gemanifesteerd op economisch vlak: Union Minière, non-ferro metaalnijverheid, ontwikkeling van de Antwerpse haven en diamant-sector. Van het vroegere mijn-imperium van de Union Minière (nu: Umicore) in Katanga blijft niets meer over. Eerst de staat (Gécamines) en nadien andere privé-ondernemers zijn in de plaats gekomen. Toch bedrijft ook vandaag nog de Belgisch-Congolese ondernemer George Forrest mijnbouw in Katanga.


Feest in het Brusselse Matonge

Naar schatting verblijven vandaag (2009) nog ruim 4.000 Belgen in de Democratische Republiek Congo, terwijl de Congolese gemeenschap in België meer dan 16.000 leden telt. De Brusselse wijk "Matonge" (Naamse poort) is een traditioneel trefpunt van de Congolese gemeenschap in België.

Congo-Zaire na 1960


De rebellie die in juli 1960 in Thysstad (Neder-Congo) begon, spreidde zich uit over de rest van Congo. In september 1960 zette eerste-minister Lumumba president Kasa-Vubu af, die op zijn beurt Lumumba uit zijn positie ontheven verklaarde. Lumumba werd uiteindelijk gearresteerd en zou in januari 1961 onder verdachte omstandigheden worden vermoord, uitgeleverd aan zijn rivaal Moïse Tsjombe die toen, met Belgische steun, de rijke mijnprovincie Katanga van het centrale bestuur in Leopoldstad had afgescheurd (In 2002 zou België zich officieel verontschuldigingen voor haar rol in de eliminatie van Lumumba). De gevolgen van deze moord zijn 40 jaar later nog immens.
Moise Tsjombe
Door verschillende rebellieën en afscheidingsbewegingen dreigde Congo op korte tijd volledig uit elkaar te vallen. De autoriteit van de centrale regering beperkte zich vaak de facto tot de hoofdstad. Hoewel Congo onafhankelijk was, grepen Belgische paracommando's verschillende keren militair in. Pas in 1964-5 stabiliseerde de toestand enigszins, onder meer door de re-integratie van Katanga en het einde van de Simba-rebellie in Stanleystad (province Orientale). Kort daarop maakte leger-kolonel en hoofd van de generale staf Joseph Désiré Mobutu een einde aan de politieke impasse door zelf de macht te grijpen.

Désiré  Mobutu
Mobutu genoot de steun van het westen, en in het bijzonder van de Verenigde Staten. Hij voerde aanvankelijk een beleid van consolidatie en economische ontwikkeling (Inga-stuwdam). Om zich duidelijker af te zetten tegen het voormalige koloniale bewind, lanceerde hij een campagne van Congolese 'authenticiteit', waarbij onder meer de koloniale plaatsnamen werden geschrapt: Leopoldstad werd Kinshasa, Stanleystad werd Kisangani, Elisabethstad Lubumbashi, enzovoort. De relaties met België bleven intens, maar werden overschaduwd door de financiële kwesties die na de onafhankelijkheid onopgelost waren gebleven ("le contentieux"). In 1970, naar aanleiding van de tiende verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid, bracht koning Boudewijn een feestelijk bezoek aan Congo.

Wilfried Martens
In de jaren 1970 radicaliseerde het bewind van Mobutu aanzienlijk. De 'Mouvement populaire de la Révolution' of MPR, waarvan Mobutu de président-fondateur was, vestigde zich stevig als eenheidspartij. De politieke repressie nam toe. Mobutu herdoopte de republiek Congo tot Zaïre. De zogenaamde 'zaïrisation' van het economisch leven, leidde tot een exodus van buitenlandse werkkrachten en een economisch fiasco, waarvan de Congolese economie niet meer herstelde. In de jaren 1980 gleed het Mobutu-regime verder af in wanbeheer en corruptie. De relaties met België werden gekenmerkt door ups en downs en waren vaak gespannen. Bij een staatsbezoek liet de Belgische eerste-minister Wilfried Martens zich de vaak geciteerde woorden ontvallen: "Ik hou van dit volk en van zijn leiders". Toen Mobutu na het einde van de Koude Oorlog ook de steun van het westen, en in het bijzonder van de Verenigde Staten, dreigde kwijt te spelen, leken zijn dagen geteld. In 1990 werd een voorzichtige democratisering in het vooruitzicht gesteld, maar door handig gemanoeuvreer wist Mobutu het door hemzelf op gang gebrachte proces uiteindelijk te saboteren. De brutale moordpartij op de campus van de universiteit van Lubumbashi in mei 1990 leidde tot een totale diplomatieke breuk tussen België en Congo. Uiteindelijk werd Mobutu in 1997 ten val gebracht door een interne rebellie onder leiding van Laurent-Désiré Kabila. Kabila riep zich uit tot president en veranderde de naam van Zaïre opnieuw in Democratische Republiek Congo. In 2001 werd hij vermoord en opgevolgd door zijn zoon Joseph Kabila, die in verkiezingen in 2006 - de eerste vrije nationale verkiezingen in Congo sinds 1960 - in zijn ambt bevestigd werd.

Laurent-Désiré Kabila

Joseph Kabila
Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid op 30 juni 2010, brachten de Belgische koning Albert II en eerste-minister Yves Leterme een officiëel bezoek aan de voormalige kolonie.

Onafhankelijkheid


Bij het begin van de jaren 1950 was van een politieke ontvoogdingsstrijd - laat staan van een onafhankelijkheidsstreven - onder de Congolese elites nog geen sprake. Toch was het duidelijk dat Belgisch-Kongo niet immuun kon blijven voor de ontwikkelingen die sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog de koloniale zekerheden aan het wankelen brachten. De onafhankelijkheid van de Britse, Franse en Nederlandse kolonies in Azië, onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, maar meer nog de onafhankelijkheid van Ghana in 1957 en de opflakkerende onafhankelijkheidsoorlog in Algerije, oefenden zeker een invloed uit. In 1955, na het bezoek van koning Boudewijn aan de kolonie, bond Jef Van Bilsen de kat de bel aan door de publicatie van een opgemerkt "Dertigjaren plan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika" in de Gids op Maatschappelijk Gebied. Toen de Franse president De Gaulle in augustus 1958 in Brazzaville de Franse kolonies in Afrika de vrije keuze bood tussen een blijvende associatie met Frankrijk of de volledige onafhankelijkheid, ging dit niet onopgemerkt voorbij in Leopoldstad, aan de overkant van de Congo-stroom.


Joseph Kasavubu

De politieke organisatie in Belgisch-Kongo stond in het midden van de jaren 1950 nog in de kinderschoenen. De eerste semi-politieke organisaties waren meestal op etnische leest geschoeid, zoals de ABAKO van Joseph Kasavubu (Association culturelle des Bakongo, gesticht in 1950). In juli 1956 publiceerde de christendemocratisch geïnspireerde groep 'Conscience africaine' een manifest dat in gematigde termen opriep tot de emancipatie van Congo. Tegenover deze snel groeiende aspiraties verliepen de hervormingen op het terrein erg moeizaam. Vanaf de late jaren 1940 had de koloniale overheid geëxperimenteerd met een beperkte uitbreiding van de burgerrechten voor een kleine elite van zogenaamde "évolués". Congolezen die voldoende geassimileerd werden geacht met de Europese beschaving, konden, onder strenge voorwaarden, een bewijs van burgerlijke verdienste ("mérite civique") of, nog een stap hoger, hun "immatriculatie" verwerven, wat tot juridische gelijkheid met de blanke bevolking leidde. Deze politiek was een mislukking. In het midden van de jaren 1950 voldeden slechts enkele duizenden Congolezen aan de strenge voorwaarden. Bovendien bleken de voordelen - juridische gelijkstelling, gelijke behandeling en het uitzicht op beperkte politieke inspraak - meer theoretisch dan reëel, wat de frustratie onder de évolués voedde.
Justitiepaleis van Elisabethstad-Lubumbashi, opgetrokken in art déco-stijl in de jaren 1920-30 (foto 2010).


In december 1957 werden dan toch de eerste gemeentelijke verkiezingen in Belgisch-Congo georganiseerd waaraan de Congolezen mochten deelnemen, weliswaar enkel in Leopoldstad, Elisabethstad en Jadotstad. Deze leidden tot een duidelijke politisering, bijzonder in Leopoldstad. Een echt keerpunt was de wereldtentoonstelling expo 58 in Brussel, waar de aanwezige leiders van Belgisch-Kongo het leven in België zagen en op de onafhankelijkheidsstrijd in andere kolonies. Het Congolese streven naar onafhankelijkheid kwam in een stroomversnelling. Minister Petillon richtte in juli de "werkgroep voor de studie van de politieke problemen in Belgisch-Kongo" op. In oktober 1958 werd het Mouvement National Congolais (MNC) opgericht, dat zich als nationale beweging boven de stammen stelde, en waarin Patrice Lumumba al gauw een leidende rol speelde.
Op 4 januari 1959, nadat een verboden manifestatie van de ABAKO uit de hand liep, braken in Leopoldstad onverwacht zware rellen uit. De ordediensten hadden enkele dagen nodig om de situatie opnieuw onder controle te krijgen en er vielen talrijke doden. De uitbarsting van geweld bracht een schokgolf teweeg. Op 13 januari 1959 kondigde koning Boudewijn in een radiotoespraak aan dat België aanstuurde op de volledige onafhankelijkheid van Congo "zonder dralen, maar ook zonder lichtzinnige overhaasting". Zonder zich vast te pinnen op een onafhankelijkheidsdatum, stond de regering Eyskens een meer-jarige overgangsfase voor ogen, waarbij, eerst via vrije provinciale verkiezingen gepland voor december 1959 en vervolgens via nationale verkiezingen, een Congolese democratie zou gevestigd worden, waarna de bestuurlijke bevoegdheden geleidelijk aan een Congolees bestuur zouden worden overgedragen. Op het terrein zag de koloniale administratie zich echter geconfronteerd met een toenemende non-coöperatie (bijvoorbeeld het niet betalen van belastingen) en een dreigend afglijden naar een anarchie. Tegelijk werd ook duidelijk dat een belangrijk deel van de Belgen in Congo zich maar moeilijk konden verzoenen met de idee van een nakende Congolese onafhankelijkheid, en zich, verbitterd, in de steek gelaten voelden door Brussel. In die omstandigheden, en tegen de achtergrond van een versnelde radicalisering van de Congolese politieke eisen, slonken de kansen op slagen van een geleidelijke, zorgvuldig geplande onafhankelijkheid zienderogen. De Belgische regering wilde voor alles voorkomen dat zij in een uitzichtloze en bloedige koloniale oorlog verzeild zou raken, zoals Frankrijk was overkomen in Vietnam en Algerije of Nederland in Indonesië, en was daarom steeds meer geneigd de voor onmiddellijke onafhankelijkheid pleitende inheemse leiders hun zin te geven ("le pari congolais").


Patrice Emery Lumumba (1925-1961), eerste-minister van de Republiek Congo, 1960.

In januari 1960 werd in Brussel een ronde-tafel conferentie georganiseerd, waarop de voornaamste Congolese politieke leiders werden uitgenodigd. Patrice Lumumba, die enige tijd voordien voor opruiende taal was veroordeeld, werd voor de gelegenheid uit de gevangenis ontslagen. De ronde-tafel conferentie werd het verrassend snel eens op de voornaamste punten, vooral dankzij het eensgezinde optreden van de Congolese delegatie: algemene verkiezingen in mei 1960 en de totale onafhankelijkheid op 30 juni, de zogenaamde Dipenda. Na de parlementsverkiezingen van 1960, waardoor Patrice Lumumba eerste minister werd en Joseph Kasavubu president, kreeg Belgisch-Kongo de officiële naam Republiek Congo. De macht werd, zoals voorzien, officieel overgedragen op 30 juni 1960. De ceremonie in het paleis van de gouverneur-generaal in Leopoldstad (nadien het Congolese presidentieel paleis), ging gepaard met een veelzeggend incident. Nadat koning Boudewijn in zijn toespraak op ongelukkige wijze het 'genie' van Leopold II en de vruchten van het koloniaal bestuur had geprezen, sprak de kersverse eerste-minister Patrice Lumumba een vlammende repliek uit tegen het Belgische koloniale beleid.
Nauwelijks een week na de overdracht van de soevereiniteit brak een muiterij uit binnen de Openbare Weermacht tegen het nog overwegend Belgische officierenkorps. Het was het signaal voor verspreide onlusten in heel Congo, voornamelijk uitgaande van ontevreden militairen en jongeren, die in vele gebieden de blanke en specifiek de Belgische aanwezigheid viseerden. Een groot deel van de ruim 80.000 Belgen die toen nog in Congo leefden, werd in allerijl, en in vaak traumatische omstandigheden, geëvacueerd door het Belgisch leger.

Kritische stemmen en koloniale contradicties

Het Congolese verzet tegen de kolonisatie was wijd verspreid en nam verschillende vormen aan. Gewelddadig verzet brak tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog sporadisch en gelokaliseerd uit (Pende-opstand 1931, mijnwerkers-staking in Elisabethstad in 1941, muiterij van de Openbare Weermacht in Luluaburg 1944). Na de Tweede Wereldoorlog heerste tot 1959 de zogenaamde 'pax belgica'. Dat neemt niet weg dat tot het einde van de koloniale periode passieve vormen van verzet of uitingen van een anti-koloniale tegen-cultuur veelvuldig voorkwamen (bv. kimbanguisme - Simon Kimbangu).


Simon Kimbangu




Kathedraal van de Jezuïetenmissie teKisantuNeder-Congo, gebouwd in de jaren 1930 (foto 2008).


Ook binnen het koloniale establishment zelf en voornamelijk in de missies gingen reeds vroeg kritische stemmen op, die vraagtekens plaatsten bij bepaalde aspecten van het Belgisch koloniaal bewind. Zo tekende binnen de Koloniale Raad in Brussel Octave Louwers reeds in de jaren 1920 actief verzet aan tegen de nog vaak brutale rekruteringsmethoden van de grote maatschappijen. Ook de stagnatie in de bevolkingsgroei - ondanks de opmerkelijke successen in de bestrijding van endemische ziekten zoals de slaapziekte - gaf aanleiding tot bezorgdheid. De geringe nataliteit op het Congolese platteland en de toenemende ontvolking van bepaalde streken werden typisch toegeschreven aan de ontwrichting van de traditionele levenswijze door de industrialisatie (arbeidsmigratie) en door de opgelegde plicht-culturen. Vele missionarissen trokken zich het lot aan van de stammen en dorpsgemeenschappen in hun missie-gebied en namen soms hun verdediging op tegen het koloniale bewind (bv. in vragen van land-eigendom).



De missies en sommige territoriale ambtenaren speelden ook een belangrijke rol in de uitgebreide etnografische, linguïstische en historische studie van de Congolese volkeren, en bouwden hierdoor een kennisschat op die ook vandaag nog van onschatbare waarde blijft. Zo richtte bijvoorbeeld pater Gustaaf Hulstaert (1900-1990) in 1937 op de missie van Bamanya, bij Coquilhatstad (het huidige Mbandaka), het tijdschrift 'Aequatoria' op dat zich tot vandaag wijdt aan de linguïstische, etnografische en historische studie van de Mongo-volkeren van het centrale Congo-bekken. Van officiële zijde werd in 1948 het Institut pour la Recherche Scientifique en Afrique Centrale (IRSAC) opgericht, dat belangrijke impulsen gaf aan het wetenschappelijk onderzoek in Belgisch-Kongo en in het Belgische mandaatgebied Ruanda-Urundi.
De koloniale overheid was er veel aan gelegen naar buiten toe een imago uit te stralen van een eensgezind, weldadig en conflictvrij bestuur, en van Belgisch-Kongo als een ware 'modelkolonie'. De triomfantelijke rondreis die de Belgische koning Boudewijn I door Belgisch-Kongo maakte in 1955 paste perfect in dit beeld (zie de documentaire film Bwana Kitoko). Uiteindelijk ontsnapte ook het Belgische koloniale bestuur niet aan het lot van elk koloniaal bestuur dat zichzelf een beschavingsmissie toekent. De opkomst van een groep relatief hoog ontwikkelde inheemsen ("évolués") ging de algemene ontevredenheid over de koloniale bevoogding kanaliseren in een effectieve onafhankelijkheidsstrijd.

zondag 25 september 2011

De koloniale beschavingsmissie, 1908-1960

De zelf-verklaarde 'beschavingsmissie' die de Belgische kolonisator zich in het vaandel had geschreven, ging de facto hand in hand met de economische ontsluiting. Bekering, onderwijs en gezondheidszorg waren doelen op zichzelf, maar dienden tegelijk ook de integratie van wat men toen de 'primitieve natuurvolkeren' noemde in een westers samenlevingsconcept en hun efficiënte inzetbaarheid in het westerse economische proces.


Woningen voor inlandse arbeiders, Prins Leopold-kamp, Union Minière du Haut Katanga, jaren 1920


De inspanningen op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg waren niettemin indrukwekkend. Bij het einde van de koloniale periode kende Belgisch-Kongo, althans wat het lager onderwijs betreft, de hoogste scholarisatiegraad van heel Zwart-Afrika. Ook de uitbouw van de gezondheidszorg, met een relatief hoog aantal beschikbare ziekenhuisbedden en talloze dispensaria verspreid tot diep in het binnenland, was in vele opzichten voorbeeldig. Hoewel er in Belgisch-Kongo geen officiële 'colour bar' bestond - dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Brits Oost- en Zuid-Afrika - vertoonde het Belgische koloniale bewind toch tal van racistische aspecten. In de belangrijkste steden werden vanaf de jaren 1920 zogenaamde 'buiten-gewoonterechtelijke centra' gecreëerd ('centre extra-coutumier'). De Congolezen die hier woonden waren niet onderworpen aan het gezag en de rechtspraak van hun stam of dorp van afkomst, maar werden tegelijk afgezonderd gehouden van het voor de blanken voorbehouden stadscentrum. Zo ontstonden in alle steden aparte inlandse wijken - ironisch genoeg aangeduid als 'le belge' - duidelijk afgescheiden van de blanke centra. In de meeste gevallen was het de zwarte inwoners strikt verboden 's avonds, na de arbeid, in de blanke woonwijken te vertoeven. Ook blanke winkels en eetgelegenheden waren tot in de jaren 1950 taboe voor de Congolezen.


De populaire strip Kuifje in Kongo, verschenen in 1931, geeft - zeker in de originele versie - een goed beeld van de toenmalige paternalistisch-racistisch gekleurde westerse houding tegenover het 'primitieve' Afrika.


Ziekenhuis voor de inlandse bevolking te Elisabethstad, jaren 1920.



Door de enge verwevenheid van de economische ontwikkeling en het 'beschavingswerk', en doordat staatsambtenaren, missionarissen en de blanke kaders van de grote maatschappijen mekaar op het terrein vaak hand-en-span diensten verleenden, is het beeld gegroeid dat Belgisch-Kongo de facto bestuurd werd door de drie-eenheid van Koning-Kerk-Kapitaal (de koloniale staat, de katholieke missies en de Société Générale).
De koloniale ideologie werd goed gevat door de slagzin van gouverneur-generaal Pierre Ryckmans (1934-1946): "Dominer pour servir" ("overheersen om te dienen"). Vanuit die optiek werd weinig of geen aandacht besteed aan de actieve ontvoogding van de Congolese bevolking. De kolonisator wist wat goed was. De inheemse bevolking had dan ook volstrekt geen inspraak in het bestuur. Aan deze bij uitstek paternalistische houding kwam pas in de jaren 1950 geleidelijk verandering. Vanaf 1953, en zeker na het bezoek van koning Boudewijn in 1955, pleitte gouverneur-generaal Léon Pétillon (1952-1958) voor de creatie van een 'Belgisch-Congolese gemeenschap', waarin beide bevolkingsgroepen op basis van gelijkheid zouden behandeld worden. De meest in het oog springende discriminerende maatregelen tegenover de Congolezen werden in de latere jaren 1950 ingetrokken (daaronder ook de mogelijkheid tot lijfstraffen met de 'chicotte' - een fijne zweep uit nijlpaardenhuid). In 1957 werden voor het eerst lokale verkiezingen georganiseerd in enkele grote steden - Leopoldstad, Elisabethstad, en Jadotstad - waarbij ook de zwarte bevolking haar stem kon uitbrengen.
Pierre Ryckmans, gouverneur-generaal van Belgisch-Kongo, woont de inhuldiging bij van het monument ter ere van Koning Albert I, Leopoldstad 1938

Ook op onderwijsgebied was een bevoogdende houding toonaangevend tot in de jaren 1950. Het lager onderwijs werd volledig overgelaten aan de katholieke missies en kende, zeker na de Eerste Wereldoorlog, een sterke uitbreiding. Daarnaast ging de aandacht bijna uitsluitend uit naar de beroepsvorming en praktisch onderricht. Het was immers van belang voldoende geschoolde klerken voor de administratie en vaklui voor de industrie te vormen. Op taalkundig vlak werd het gebruik van het Frans en van het Lingala, een commerciële lingua franca die via de Openbare Weermacht snel verspreiding vond, gepropageerd. Aan secundair onderwijs werd tot na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks gedacht, tenzij voor de opleiding van zwarte geestelijken. Universitair onderwijs was helemaal uit den boze. Ook toen de Katholieke Universiteit van Leuven in de late jaren 1920 haar activiteiten in Belgisch-Kongo opvoerde - onder meer door de oprichting van een 'Fondation médicale de l'Université de Louvain au Congo' (FOMULAC) in Kisantu en elders - bleven de afstudeermogelijkheden voor zwarte studenten beperkt tot medisch assistent of assistent-agronoom. De universiteiten van Brussel en Luik ontplooiden gelijkaardige initiatieven in de kolonie. Toch werd pas in 1954 de eerste volwaardige universiteit in Belgisch-Kongo geopend: de katholieke universiteit Lovanium in Kimwenza bij Leopoldstad. In 1956 volgde een officiële universiteit in Elisabethstad. Tot aan de (onvoorziene) onafhankelijkheid in 1960 restte er bijgevolg nauwelijks tijd om een inheemse elite te vormen.

zaterdag 24 september 2011

Economische koloniale politiek, 1908-1960

De Belgische koloniale politiek van 1908 tot 1959 streefde in feite twee hoofddoelstellingen na: de economische ontsluiting ('mise en valeur') en de 'beschavingsmissie'. De economische ontsluiting werd vooral na de Eerste Wereldoorlog krachtdadig aangepakt. De mijnsector (voornamelijk koper en kobalt in Katanga, diamant in Kasai, goud in Ituri) en de transportinfrastructuur (spoorlijnen Leopoldstad-Matadi, Elisabethstad-Port Francqui) stonden daarbij centraal. Om het benodigde kapitaal aan te trekken, liet de koloniale overheid de grote privé-maatschappijen (voornamelijk de Société Générale) daarbij in grote mate vrij spel. Zo konden ze met de actieve steun van de territoriale administratie spotgoedkoop de nodige arbeidskrachten rekruteren in het Congolese binnenland, wat in vele gevallen neerkwam op verdoken dwangarbeid. Ook op landbouwgebied stimuleerde de koloniale overheid een ingrijpende rationalisatie van de productie. De zogenaamde 'terres vacantes' - de gronden die niet aanwijsbaar in gebruik waren van de inlandse stammen - vielen automatisch aan de staat toe, die ze dan vaak in concessie toewees aan Europese maatschappijen of individuele blanke uitbaters (colons). Zo ontstond een uitgebreide plantage-economie (rubber, palmolie). Tegelijk werd na de Eerste Wereldoorlog ook het systeem van de verplichte culturen ingevoerd, dat de Congolese landbouwers dwong bepaalde marktgewassen (katoen, koffie) te telen voor de Europese markt. Territoriale ambtenaren en staats-agronomen werden belast met het toezicht en het bestraffen van Congolese landbouwers die zich aan de gehate plicht-culturen trachtten te onttrekken. De inschakeling van de inheemse bevolking in het kapitalistische productieproces speelde ook een belangrijke rol in de verspreiding van de geldeconomie in Belgisch-Kongo. Vermits de staat belastingen wenste te heffen (Belgisch-Kongo moest immers een zichzelf bedruipende operatie zijn die de Belgische belastingbetaler niets mocht kosten), had hij er ook baat bij dat zoveel mogelijk Congolezen geld konden verdienen door hun arbeid of het product van hun arbeid te verkopen ten dienste van de koloniale economie.
Rwandese arbeiders in de Kisanga-mijn, Katanga, jaren 1920



De explosieve economische ontwikkeling van de jaren 1920 maakte van Belgisch-Kongo één van de grootste kopererts-producenten ter wereld (in 1926 exporteerde de Union Minière du Haut Katanga meer dan 80.000 ton kopererts, waarvan een belangrijk deel in Hoboken in België verwerkt werd). In 1928 bracht koning Albert I een bezoek aan Belgisch-Kongo om de spoorlijn Bukama-Port Francqui officieel te openen - het sluitstuk in de 'voie nationale' die toeliet het kopererts vanuit Katanga tot de Atlantische Oceaan-haven van Matadi te transporteren. De economische crisis van de jaren 1930 trof de Congolese economie echter bijzonder hard omwille van de ineenstorting van de internationale vraag naar grondstoffen en landbouwproducten. De tewerkstelling in de Katangese mijnindustrie halveerde op enkele jaren tijd. Vanaf het einde van de jaren 1930 tekende zich een langzaam herstel af. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de productie dan weer gevoelig opgevoerd en afgestemd op de geallieerde oorlogsinspanning (met als bekendste voorbeeld het uranium van de Shinkolobwe-mijn dat door de Union Minière aan de Amerikanen werd geleverd voor de productie van de eerste atoombommen, afgeworpen op Hiroshimaen Nagasaki - Manhattanproject). De sociale prijs van de oorlogsinspanning werd voornamelijk betaald door de inlandse bevolking. Zo kwam het in december 1941 in Elisabethstad tot een bloedige confrontatie tussen stakende mijnwerkers van de Union Minière en de ordestrijdkrachten waarbij tientallen doden vielen.
Koloniale propaganda rond 1920.



Na de Tweede Wereldoorlog besloot de overheid zich directer te engageren in de economische ontwikkeling van de kolonie, en ook nieuwe accenten te leggen, voornamelijk inzake sociale woningbouw, energievoorziening en gezondheidsinfrastructuur. In 1949 werd een ambitieus tienjarenplan gelanceerd dat mee aan de basis lag van een sterke economische groei in de jaren 1950, waarvan voor het eerst ook bredere Congolese bevolkingslagen begonnen te profiteren. Pas in 1953 werd de Congolezen het recht verleend in eigen naam onroerende privé-eigendom te verwerven - een recht waarvan meteen gretig gebruik werd gemaakt. Vooral in de grotere steden (Leopoldstad, Elisabethstad, Stanleystad, Luluaburg, etc.) begon zich geleidelijk een weliswaar nog beperkte Congolese middenstand te ontwikkelen.

Het vroegere filiaal van de Bank van Belgisch-Kongo in Coquilhatstad - nu Mbandaka (foto 2008).

Uitvoer van Belgisch kapitaal naar Congo: totale Belgische directe investeringen in het buitenland (FDI) en in Congo, 1890-1939. Jaarlijkse gemiddelden, in miljoen BEF, lopende prijzen.
periodeFDI TotaalBelgisch-Kongo
1891-1900129,611,9
1901-1910119,413,3
1914-1920152,672,5
1921-19301.358,8786,8
1931-193970,858,8

Aandeel van Congo in de buitenlandse handel van de BLEU (Belgisch-Luxemburgse Economische Unie), 1890-1990.[8]
jaarAaandeel import vanuit Congo in totale import BLEUAandeel export naar Congo in totale export BLEU
18900,210,51
19002,070,59
19101,850,70
19201,430,45
19303,812,65
19398,181,69
19507,573,70
19558,194,65
19606,671,56
19704,080,98
19801,720,40
19900,700,28
Spoorwegennet (zwarte, grijze en beige lijnen) en bevaarbare waterwegen (paarse lijnen) in Belgisch-Kongo, 1889-1960 (kaart vriendelijk ter beschikking gesteld door de heer Albert Sarlet)