zaterdag 24 september 2011

Belgisch-Congo


Belgisch-Kongo werd op 15 november 1908 een Belgische kolonie. Voordien was het gebied sedert 1885 geregeerd als soevereine staat - of veeleer als "privé-kolonie" - door de Belgische vorst Leopold II, onder de naam Kongo-Vrijstaat.

Met het voorbeeld van Nederlands-Indië voor ogen, geloofde Leopold rotsvast dat koloniale bezittingen een belangrijke bron van inkomsten en van internationaal prestige zouden zijn voor zijn kleine land en voor de dynastie. België, als relatief jonge en neutrale staat, toonde weinig begeestering voor Leopolds koloniale dromen, en daarom nam de even ambitieuze als koppige vorst zelf het initiatief.

Door een nauwe samenwerking met de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley en dankzij een handige diplomatie verkreeg Leopold II internationale erkenning van zijn Kongo-Vrijstaat (door een reeks bilaterale verdragen gesloten tijdens en na de Conferentie van Berlijn van 1884-85). De ontsluiting en ontginning van dit onmetelijke gebied was aanvankelijk een zwaar verlieslijdende onderneming, ook voor de vorst persoonlijk. Toen echter aan het einde van de 19de eeuw de winning van rubber snel aan belang won, voornamelijk voor de opkomende automobielnijverheid, keerde het tij. De enorme winsten uit de rubber- en ivoorhandel wendden een staatsbankroet af en lieten Leopold II toe grote werken te bekostigen ter verfraaiing van België en ter verheerlijking van de dynastie (onder meer de Halve-eeuwfeest-triomfboog in Brussel, het Koloniaal Paleis in Tervuren en de koninklijke promenade in Oostende).
In geen tijd werd de Kongo-Vrijstaat het toneel van een ware bonanza, waarbij de concessie-maatschappijen en de overheid zelf op steeds driestere wijze steeds hogere winsten nastreefden, zonder enig respect voor de inlandse bevolking. Zo mondde het beleid van Leopold II, althans in de kerngebieden van de rubber-winning (onder meer in het noord-westen langsheen de Congo-stroom), uit in een waar schrikbewind, gekenmerkt door brutale dwangarbeid en meedogenloze repressie. Arbeiders die de opgelegde quota niet vervulden of die de onmenselijke werkomstandigheden ontvluchtten, werden zwaar bestraft, vaak mishandeld - tot het afhakken van de handen toe - of zelfs standrechtelijk gefusilleerd. De brutale ontwrichting van de op pluk en jacht gerichte gemeenschappen in het gebied van het evenaarswoud leidde bovendien tot een scherp dalende nataliteit, terwijl de snelle verspreiding van voorheen lokale of vanuit het westen geïmporteerde ziekten de mortaliteit omhoog joegen.
De schattingen over het totaal aantal slachtoffers variëren aanzienlijk. De Britse diplomaat Roger Casement heeft het over drie miljoen tijdens een periode van twaalf jaar. Peter Forbath noemt ten minste vijf miljoen. Adam Hochschild spreekt van tien miljoen en de Encyclopædia Britannica spreekt van een totale bevolkingsafname van twintig tot dertig miljoen naar acht miljoen. Min of meer precieze schattingen zijn onmogelijk, omdat gegevens over de bevolkingsdichtheid in het 19de eeuwse Congo grotendeels ontbreken.
Dat de bevolkingsafname dramatisch was staat buiten kijf. De misbruiken die tijdens de exploitatie van de Kongo-Vrijstaat op grote schaal voorkwamen zijn deels goed gedocumenteerd. Ze gaven aanleiding tot een heftige internationale campagne gericht tegen het bewind van Leopold II. Vooral de Britten Roger Casement en Edmund Morel met hun Congo Reform Association toonden zich hierbij actief. Joseph Conrads Heart of Darkness (1902) bespeelde op briljante literaire wijze hetzelfde thema. In 1904 zag Leopold II zich genoopt een internationaal samengestelde parlementaire onderzoekscommissie vrije toegang te verlenen tot de Kongo-Vrijstaat. Het rapport van de commissie (1905) bevestigde vele van de geformuleerde aanklachten. Het werd een belangrijk element om de overname van de Kongo-Vrijstaat door België te bespoedigen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten