De explosieve economische ontwikkeling van de jaren 1920 maakte van Belgisch-Kongo één van de grootste kopererts-producenten ter wereld (in 1926 exporteerde de Union Minière du Haut Katanga meer dan 80.000 ton kopererts, waarvan een belangrijk deel in Hoboken in België verwerkt werd). In 1928 bracht koning Albert I een bezoek aan Belgisch-Kongo om de spoorlijn Bukama-Port Francqui officieel te openen - het sluitstuk in de 'voie nationale' die toeliet het kopererts vanuit Katanga tot de Atlantische Oceaan-haven van Matadi te transporteren. De economische crisis van de jaren 1930 trof de Congolese economie echter bijzonder hard omwille van de ineenstorting van de internationale vraag naar grondstoffen en landbouwproducten. De tewerkstelling in de Katangese mijnindustrie halveerde op enkele jaren tijd. Vanaf het einde van de jaren 1930 tekende zich een langzaam herstel af. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de productie dan weer gevoelig opgevoerd en afgestemd op de geallieerde oorlogsinspanning (met als bekendste voorbeeld het uranium van de Shinkolobwe-mijn dat door de Union Minière aan de Amerikanen werd geleverd voor de productie van de eerste atoombommen, afgeworpen op Hiroshimaen Nagasaki - Manhattanproject). De sociale prijs van de oorlogsinspanning werd voornamelijk betaald door de inlandse bevolking. Zo kwam het in december 1941 in Elisabethstad tot een bloedige confrontatie tussen stakende mijnwerkers van de Union Minière en de ordestrijdkrachten waarbij tientallen doden vielen.
Koloniale propaganda rond 1920.
Na de Tweede Wereldoorlog besloot de overheid zich directer te engageren in de economische ontwikkeling van de kolonie, en ook nieuwe accenten te leggen, voornamelijk inzake sociale woningbouw, energievoorziening en gezondheidsinfrastructuur. In 1949 werd een ambitieus tienjarenplan gelanceerd dat mee aan de basis lag van een sterke economische groei in de jaren 1950, waarvan voor het eerst ook bredere Congolese bevolkingslagen begonnen te profiteren. Pas in 1953 werd de Congolezen het recht verleend in eigen naam onroerende privé-eigendom te verwerven - een recht waarvan meteen gretig gebruik werd gemaakt. Vooral in de grotere steden (Leopoldstad, Elisabethstad, Stanleystad, Luluaburg, etc.) begon zich geleidelijk een weliswaar nog beperkte Congolese middenstand te ontwikkelen.
periode | FDI Totaal | Belgisch-Kongo |
---|---|---|
1891-1900 | 129,6 | 11,9 |
1901-1910 | 119,4 | 13,3 |
1914-1920 | 152,6 | 72,5 |
1921-1930 | 1.358,8 | 786,8 |
1931-1939 | 70,8 | 58,8 |
Aandeel van Congo in de buitenlandse handel van de BLEU (Belgisch-Luxemburgse Economische Unie), 1890-1990.[8]
jaar | Aaandeel import vanuit Congo in totale import BLEU | Aandeel export naar Congo in totale export BLEU |
---|---|---|
1890 | 0,21 | 0,51 |
1900 | 2,07 | 0,59 |
1910 | 1,85 | 0,70 |
1920 | 1,43 | 0,45 |
1930 | 3,81 | 2,65 |
1939 | 8,18 | 1,69 |
1950 | 7,57 | 3,70 |
1955 | 8,19 | 4,65 |
1960 | 6,67 | 1,56 |
1970 | 4,08 | 0,98 |
1980 | 1,72 | 0,40 |
1990 | 0,70 | 0,28 |
Spoorwegennet (zwarte, grijze en beige lijnen) en bevaarbare waterwegen (paarse lijnen) in Belgisch-Kongo, 1889-1960 (kaart vriendelijk ter beschikking gesteld door de heer Albert Sarlet)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten